Kleio

View Original

Antieke seks in de klas? Moet kunnen!

Antieke seks in de klas? Moet kunnen!

Toon Van Houdt (Toon.VanHoudt@kuleuven.be)

[Een uitvoerigere versie van dit opiniestuk vind je onder de rubriek ‘extra’]

De situatie is op zijn minst paradoxaal te noemen. Terwijl de Grieks-Romeinse oudheid in de populaire cultuur meer dan ooit als een ‘pornotopia’ fungeert, een utopische plek waar op seksueel vlak klaarblijkelijk zowat alles kon en mocht, wordt er in de handboeken voor het geschiedenisonderwijs veelal met geen woord over de antieke seksualiteitsbeleving en -conceptualisering gerept. Het lijkt alsof we onze jeugdige kinderen achter de hoge blinde muren van de school tegen een al te harde confrontatie met seks en seksualiteit willen beschermen, maar in de knusse cocon van het eigen huisgezin breeddenkend of oogluikend toelaten dat ze naar recente bioscoopfilms, TV-reeksen en daarvan afgeleide producten kijken waarin expliciet naakt en nog explicietere seks – terloops of juist heel prominent – in beeld komen. Al met al is de veelbekeken blockbuster Gladiator (2000), die de epische, in de antieke wereld gesitueerde Hollywoodfilm een nieuwe boost gaf, nog tamelijk zedig van aard. Die vertoont wel veel zinnenprikkelend bijna-naakt en bevat een bewust schokkende scène waarin keizer Commodus kwijlt van verlangen naar seks met zijn zus Lucilla, maar laat verder geen copulerende mannen of vrouwen zien. Bij wijze van opbod doen de beduidend ruigere Spartacus-reeksen (2010-2012) er een flinke schep bovenop. De kijker wordt op aanzienlijk veel meer zinnenprikkelend naakt getrakteerd en onder een niet te stuiten lawine van spetterende, stomende seksscènes bedolven. En die zetten onze puberende kinderen mogelijk aan tot het consumeren van nog meer geile, gekmakende pseudo-antieke ongein – op de plekken waar ze nu eenmaal het best mee vertrouwd zijn: het internet, youtube. Daar vinden ze – naast veel ander fraais – moeiteloos smeuïge filmfoto’s en sequenties uit ronduit pornografische bewerkingen van Gladiator: The Private Gladiator 1, 2 en 3 uit 2001 en 2002 druipen bijna letterlijk van de somptueuze seks en bevestigen het stereotype plaatje dat graag en veelvuldig van de Grieks-Romeinse oudheid wordt opgehangen. De antieken, zo wordt ons en onze jeugdige kinderen visueel ingeprent, leefden in een weelderig seksueel paradijs: in de oudheid vond ieder zijn seksuele gerief en gading, en geen wetten of instellingen stonden die in de weg. Men dééd het gewoon, zowat altijd en overal, ongestoord en ongeremd.

 Als die ‘pornotopia’ inderdaad dé antieke wereld bij uitstek is die onze leerlingen in een buitenschoolse context kunnen leren kennen – en minstens sommigen onder hen dus ongetwijfeld ook léren kennen – is er misschien wel enige reden om in de les uitdrukkelijk aandacht aan het thema van de antieke seksualiteitsbeleving te besteden. Daar is nog meer reden toe, als je bedenkt dat het beeld dat in de populaire media van de antieke seksuele mores wordt opgehangen in feite erg normbevestigend is. Door de band etaleren op de oudheid gebaseerde films, TV-reeksen, dvd’s en hun internet-derivaten een seksueel gedragspatroon dat verdacht veel op de (‘liberale’) laatmoderne westerse seksuele zeden en gewoonten gelijkt. Grieken en Romeinen deden het min of meer zoals laatmoderne westerlingen het doen, of volgens de commerciële cultuur van tegenwoordig geacht worden te doen – alléén: veel meer, veel vrijer, vooral veel openlijker ook.

Een aantrekkelijke illusie, zo toont het historisch onderzoek sinds het baanbrekende werk van Michel Foucault aan. Een dubbele illusie: de antieke seksualiteitsbeleving was veel minder vrij en losbandig dan doorgaans wordt aangenomen, en de vooronderstellingen waarop die berustte staan haaks op het (nog steeds) fundamentele hedendaagse concept van een min of meer vaste, op sekse gebaseerde seksuele identiteit. Juist de duizelingwekkend diepe kloof die tussen de antieke en de contemporaine seksualiteitsbeleving en -conceptualisering gaapt, maakt het vanuit pedagogisch-didactisch oogpunt zo moeilijk maar ook zo uitdagend om er dieper op in te gaan. In het veilige maar vrijblijvende kader van een tijdschrift als Kleio, maar – veel belangrijker nog – in de klaspraktijk zelf, in de concrete interactie met jeugdige schoolkinderen. Schoolkinderen die we tot nette burgers behoren op te voeden. Toch? En die we dus volgens de wettelijk voorgeschreven vakoverschrijdende eindtermen reeds in de eerste graad van het secundair onderwijs moeten leren werken aan hun relationele bekwaamheid en leren nadenken over seksuele identiteit en geaardheid, seksuele gevoelens en gedrag, ja zelfs over hun eigen seksuele ontwikkeling. Het moge duidelijk zijn: volgens de Vlaamse overheid maken seks en sekse integraal deel uit van het leven en samenleven van mensen. Het oorverdovende stilzwijgen van de huidige geschiedenishandboeken lijkt die werkelijkheid moedwillig te verdoezelen. Paradoxaal genoeg bevestigen ze zo het heel bijzondere statuut dat seks volgens Foucault pas in het moderne westen heeft gekregen.

De bijdrage die de Franse filosoof en historicus Michel Foucault aan de geschiedenis van de antieke seksualiteitsbeleving heeft geleverd, kan moeilijk worden overschat. Ook al liet hij zich dankbaar inspireren door het werk van professionele classici als Kenneth J. Dover en Paul Veyne, toch is het vooral aan zijn monumentale driedelige Histoire de la sexualité (1976-1984) te danken dat de klassieke studies – welhaast eensklaps – in het brandpunt van de historische én cultuurkritische belangstelling kwamen te staan. De klassieken bleken ongehoord relevant te zijn, en wel omdat zij volgens Foucault scherp lieten zien hoe pril, hoe jong de hedendaagse conceptualisering en categorisering van seks en sekse in feite wel zijn. Of we dat nu prettig vinden of niet, allen zijn we kinderen van de psychoanalyticus Sigmund Freud én van de tegenwoordig minder bekende maar niet minder invloedrijke seksuoloog Richard von Krafft-Ebing uit de late negentiende, vroege twintigste eeuw. Zij zijn er in ruime mate verantwoordelijk voor dat we heden ten dage onze identiteit nog altijd in eerste instantie als een seksuele identiteit invullen, een seksuele identiteit die op haar beurt wezenlijk wordt bepaald door de sekse waartoe we ons aangetrokken voelen: we zijn hetero, homo of desnoods bi (termen die door Krafft-Ebing gepopulariseerd werden), en dat we hetero, homo of bi zijn is de welhaast onvermijdelijke uitkomst van onze onuitwisbare kinderlijke seksuele ontwikkeling. Precies daardoor behoren seks en sekse tot de meest fundamentele kern van ons zelfbewustzijn. Met zijn monumentale Geschiedenis van de seksualiteit toonde Foucault aan dat het ooit anders was. Héél anders. Met name in de Grieks-Romeinse oudheid. Op sommige punten is zijn betoog inmiddels gereviseerd of aangevuld (met name vrouwen kwamen er in zijn werk nogal bekaaid van af), op vele andere wezenlijke punten juist krachtig bevestigd.

Laten we voorzichtigheidshalve vertrekken van een volstrekt onschuldige, pedagogisch volkomen verantwoorde passus. Een passus die haarscherp de afstand blootlegt die ons van onze antieke medemens scheidt. En juist daarom toch weer een bron van hilariteit, ja zelfs van geestelijk ongemak blijkt te vormen:

Het gelukkige leven wordt niet tot stand gebracht door drinkgelagen en voortdurende feesten, noch door het genieten van jongens en vrouwen, of het eten van vissen of andere spijzen die de luxueuze tafel ons biedt, maar door nuchter denken (…).
(Epicurus, Brief aan Menoeceus, 132; vert. Keimpe Algra)

Gniffel, gniffel, schuifel, schuifel. Voor Grieken en Romeinen of – nauwkeuriger – Griekse en Romeinse mannen hoorden jongens en vrouwen kennelijk in dezelfde seksuele categorie thuis; biologische sekse was dus van geen tel. En inderdaad: een Griekse of Romeinse man deed het al even driftig of ingetogen met een partner van hetzelfde als van het andere geslacht – óf veel vaker nog met partners van beiderlei kunne; niet voor niets heeft Epicurus het in zijn brief over ‘jongens en vrouwen’.  Dat je het als man met een vrouw deed, maakte helemaal geen ‘hetero’ van je, net zomin als je door seks met een jongen het stempel ‘homo’ kreeg opgeplakt; termen noch concepten waren de antieken bekend. Ongetwijfeld waren er Grieken en Romeinen die een bijzondere voorkeur voor deze of gene sekse aan de dag legden (ze zijn spaarzaam in het antieke bronnenmateriaal betuigd), maar dat was al even betekenisvol of -loos als het feit dat een hedendaagse westerling eerder voor een blondine dan voor een brunette valt. Gniffel, gniffel, schuifel, schuifel. In de aangehaalde passus wordt seks kennelijk achteloos met vis en ander voedsel op een hoopje gegooid. En dat impliceert dat het seksuele verlangen in de ogen van de antieken weinig of niet van andere behoeften en begeerten verschilde, en al helemaal niet bepalend was voor iemands seksuele identiteit. De in onze ogen verbijsterende melange onthult trouwens nog een andere ongemakkelijke waarheid: vrouwen, jongens of vis worden minstens impliciet opgevat als goederen die kunnen worden aangekocht en bij de juiste sociale gelegenheid geconsumeerd.

Ik zie de toegewijde leerkracht van de eerste graad inmiddels al vertwijfeld met de ogen rollen en de armen wanhopig in de lucht slaan. Wat moeten we met deze inzichten en voorbeelden in de klaspraktijk in ’s hemelsnaam aanvangen? Moeten, nee wίllen we dit alles nu echt aan onze jonge leerlingen voorschotelen? Begrijp me goed: ik houd hier nadrukkelijk geen pleidooi voor een – in sommige kringen overigens oprecht aanbevolen – ‘pornopedagogie’. Dat neemt niet weg dat seks en sekse ook in het relatief brave Vlaanderen van vandaag wel degelijk thema’s zijn die beginnende pubers bezighouden: ze prikkelen hun nieuwsgierigheid, zetten sommigen zelfs tot een (aarzelende) reflectie over hun eigen seksuele geaardheid aan. En daar worden ze door media, maar ook door welmenende opvoeders al van jongs af aan actief toe aangemoedigd. Hier kan in de geschiedenisles van het tweede jaar misschien wel op een zinvolle wijze op worden ingespeeld – zonder ons automatisch tot bruuskerende blotigheid of pijnlijk gênante schunnigheid te verlagen. En wel aan de hand van concrete, treffende, maar volstrekt niet-obscene teksten die de leerlingen veeleer op een indirecte maar daarom niet minder duidelijke manier met de antieke seksualiteitsbeleving in aanraking brengen. De Grieks-Romeinse oudheid biedt hier trouwens een uitgelezen kans om met de leerlingen de voortdurende pendelbeweging tussen heden en verleden te maken die het legitimerende waarmerk van het moderne schoolvak geschiedenis vormt. Kennismaking met de klassieke oudheid stelt hen bij uitstek in staat om uit hun onvermijdelijk beperkte eigen leefwereld te treden, hun intellectuele en morele horizon te verruimen en – waarom niet? – op een andere, meer gefundeerde manier te leren kijken naar de samenleving en cultuur waarin zij opgroeien, de uitgangspunten en vooronderstellingen waarop die zijn gebaseerd geleidelijk te ontdekken en voorzichtig-kritisch te onderzoeken. Juist via de schijnbaar nodeloos lange omweg naar de veilig verre oudheid kunnen in de klas zelfs heikele, brandend actuele onderwerpen (kinderhuwelijken, seksslavernij, eremoord, verkrachting, pedofilie,…) op een relatief serene, zonder al te felle emoties beladen manier worden behandeld, worden ze op de keper beschouwd pas écht bespreekbaar.

En wat voor de lessen geschiedenis geldt, gaat a fortiori voor de lessen Latijn en Grieks op. Hoe zit het trouwens met de seksuele opvoeding in onze schoolvakken? Werken wij daar als leerkrachten oude talen wel voldoende vlijtig aan? Ook al in de eerste graad? Bij gebrek aan gedegen onderzoek (naar leerplannen, handboeken en lespraktijken) moet ik het antwoord op die prangende vragen voorlopig schuldig blijven. In afwachting wil ik diezelfde leerkrachten beleefd maar dringend tot een eerlijk zelfonderzoek uitnodigen. Moeten we niet gewoon willen kunnen wat volgens de wettelijk bepaalde vakoverschrijdende eindtermen eenvoudigweg moet – en wat we volgens diezelfde eindtermen bijgevolg ook zonder discussie moeten kunnen